Hooglied 1
Het Hooglied begint met het verlangen van het meisje om gekust te worden: “Laat hij mij kussen, laat hij mij kussen met zijn mond”.
Dit Lied der liederen wordt in de synagoge op het Paasfeest gelezen. Op het grootste feest zingt men dit hoogste lied. Over de liefde waarmee God zijn volk tot leven wekt.
Veel mensen hebben zich afgevraagd of dit liefdeslied wel in de bijbel thuishoort. Maar een joodse rabbi heeft eens gezegd: ‘De wereld is door God geschapen om eens het Hooglied te kunnen ontvangen’.
In de kerk is men eeuwenlang verlegen geweest met dit liefdeslied, dat de liefde zo lichamelijk beschrijft. En daarom heeft men het vergeestelijkt: iedere gedachte aan de liefde tussen twee mensen, die in alle vrijheid van elkaars lichaam mogen genieten, werd onderdrukt, want het moest gaan om de liefde tussen God en zijn volk, tussen Christus en zijn gemeente.
En natuurlijk, waarom zou het hooglied niet een heel menselijke manier van spreken kunnen zijn over de liefde tussen God en de mensen? Bij alle theologische beschouwingen en geleerde woorden die wij gebruiken om iets te zeggen over de liefde van God voor de mensen, is het toch heerlijk en verademend dat er midden in de bijbel een lied staat, dat niet bang is het beeld van menselijke liefde te gebruiken om ons iets te doen kennen en herkennen van de hartstocht en het verlangen van God naar de mens en van de mens naar God?
Maar tegelijk zou het Hooglied als woord van God ons ook iets te zeggen kunnen hebben over onze menselijke liefde. Over de liefde tussen twee mensen, die hun oog op elkaar hebben laten vallen. Als je dagelijks in de krant leest tot welk een gewelddadigheden de liefde of de hartstocht mensen kan drijven, dan mogen we de hemel dankbaar zijn, dat er in de bijbel een liefdeslied staat, waarin bezongen wordt hoe mooi en bevrijdend de liefde tussen twee mensen kan zijn.
Geen wonder dat het juist op Pasen gelezen wordt, het feest van de Bevrijder, van de Vrijmaker. Dat hoort de ware vrijer immers ook te zijn. We kennen niet voor niets het woord: ‘vrijen’. Echte liefde neemt niet gevangen, maar bevrijdt. Echte liefde kent geen dwang, geen chantage, geen lijdzaamheid, maar doet een mens ontwaken, tot bloei komen, zichzelf vinden.
Zo kan het Hooglied ons een spiegel voorhouden, waardoor je je gaat afvragen: wij vrijen wel, maar maken we elkaar ook vrij? Als dat niet gebeurt gaat het een keer mis. Openlijk, als bij een scheiding. Of heimelijk, als mensen bij elkaar blijven, zonder elkaar ooit nog eens te liefkozen en te vertellen hoe mooi en hoe lief ze elkaar vinden.
“Mijn lief, waar kan ik je vinden? Waar laat je je kudden weiden?”, vraagt het meisje. Haar allerliefste blijkt een herder te zijn. Een herder die zijn kudden hoedt en leidt en zijn schapen bij name kent. Een herder die oog en oor voor haar heeft, die zegt: ‘laat mij je gezicht zien, laat mij luisteren naar je stem, want je stem is zo lieflijk, je gezicht zo bekoorlijk’.
Dit lied maakt het onmogelijk God te zien als een manager van het heelal. Als een onpersoonlijke god. Deze God blijft niet onbewogen van bovenaf het grote geheel overzien. Hij kiest zich een volk, een gemeente, een tijd en een plaats. Hij komt en roept: “Sta op vriendin, mooi meisje kom!”
Volgens Origenes zegt dat meisje dan: “Laat Hij mij nu niet langer aanspreken door zijn dienaren, engelen en profeten, laat Hij mij in eigen persoon verschijnen. Laat Hij mij kussen, laat zijn mond mij kussen”.
Hooglied 2-
Wakker gekust worden, verliefd worden: er gaat een nieuwe wereld voor je open, een lusthof, een liefdestuin. En datzelfde wat er gebeurt als je verliefd wordt, nl. dat je oog krijgt voor een ander, kan ook gebeuren als je ontwaakt tot geloof. Zo goed als je opeens oog hebt gekregen voor een ander, kun je opeens oog krijgen voor dé Ander. Verrast worden door de ontmoeting met Hem. Geraakt en verliefd worden. Je mist heel wat, als dat niet (meer) gebeurt.
Liefde is mooi, maar maakt je ook kwetsbaar. Liefde kan onbeantwoord blijven, je kunt elkaar kwijtraken, onbereikbaar voor elkaar worden. Er kan een afstand groeien die niet te overbruggen lijkt. Je kunt zelfs verraden en verloochend worden.
Het Hooglied vertelt tot drie keer toe dat het meisje op zoek is naar haar geliefde. Haar lief is bij haar gekomen, heeft met haar de liefde gevierd en is weer weggegaan. Ze zoekt haar lief in haar slaap. Zo’n nare droom, waarin je bang bent je allerliefste kwijt te raken.
Dat spannende van zo’n liefde tussen een meisje en een jongen, die naar elkaar verlangen, elkaar kwijt raken en dan weer vinden, kenmerkt ook het leven van de gelovige. De psalmen spreken ervan en we ervaren het zelf ook: De ene keer hoor je door de woorden van de Schrift heen Godzelf, die zegt: menslief, ik hou van je. En een andere keer denk je: waar is Hij nou? Andersom is dat ook zo: ‘Adam, mens, mijn volk, mijn gemeente, mijn bruid, waar ben je nou?’
De kerk van Christus wordt voorgesteld als een vrouw, als een bruid. Christus is dan de bruidegom. Ze zijn aan elkaar getrouwd. De liefde verbindt hen.
‘Blijf erop vertrouwen dat ik je liefheb’, zegt Jezus tot zijn leerlingen, als hij afscheid neemt. En hij bidt zijn Vader: ‘dat zij één zijn met U, net zoals ik één ben met U’.
Als je de kerkgeschiedenis nagaat, lijkt die bruid vaak meer op een publieke vrouw die zich verkoopt aan andere heren of op een vrouw die liever niet al te gebonden wil zijn en graag haar eigen gang gaat, dan op de bruid van de Heer, die zich voorbereid op en uitkijkt naar zijn komst. Vandaag de dag zijn er mensen genoeg, buiten en binnen de kerk, die denken dat de bruid al bijna dood is en verkalkt. Velen kunnen de kerk alleen nog maar zien als een bedrijf, waar gehandeld wordt over bestuurlijke zaken en waar de eenheid, waar Jezus voor bidt, vertaald wordt in een wereldgelijkvormige fusie.
Maar als je het Hooglied mag lezen als een verhaal over de liefde tussen God en zijn volk, dan is het verrassende, dat daar geen sprake is van een echtpaar dat al heel lang met elkaar getrouwd is en eigenlijk een beetje saai huwelijk heeft. Het hooglied spreekt over de prille, kwetsbare liefde tussen een jongen en een meisje. Het blijft spannend. Want het hoort bij die liefde dat je elkaar mist, naar elkaar verlangt, dat je moeite voor elkaar doet, elkaar zoekt en weer vindt en nooit meer los wilt laten. Het lied eindigt dan ook niet met zo'n mooie afsluitende slotzin: en zij leefden nog lang en gelukkig. Het is immers geen sprookje en draait niet alleen om de liefde tussen twee mensen. Het hooglied eindigt eigenlijk helemaal niet. De kennismaking gaat door, de groei in verbondenheid gaat door, het leren liefhebben gaat door. God zij dank gaat dat door tot aan de voleinding der wereld, tot van al Gods kinderen gezegd kan worden: zij leefden nog lang en gelukkig.