(gepubliceerd in Woord en Dienst augustus 2010)
Het afkondigen van het overlijden van een gemeentelid heeft in vele gemeenten rituele vormen aangenomen: Op een bepaald moment in de dienst vraagt de voorganger aandacht en stilte voor het bericht, verzoekt de gemeente te gaan staan, noemt de naam van de overledene en vertelt iets over de peroon en over hen die achterblijven. Daarna zingt de gemeente een lied en wordt er een gedachteniskaars aangestoken.
Ik wil graag iets zeggen over dit ritueel van ´dodenherdenking´ in de zondagse eredienst. En wanneer ik dat doe is dat voor mij niet een louter theoretische, liturgische of theologische aangelegenheid. Want ik ben niet alleen theoloog, en meer dan 25 jaar gemeentepredikant geweest, ik ben ook een moeder, die twee van haar drie kinderen heeft moeten begraven.
Mijn eerste kind overleed drie dagen oud. Niemand wist dat het kind geboren was, en dat het gestorven was. En al was dat wel zo geweest, zou ik blij zijn geweest met zo’n ritueel in de eredienst? Zou het mij geholpen hebben bij het verwerken van het verlies? Zou het na die ene keer van aandacht niet net zo gegaan zijn als overal elders: dat men na zes weken vraagt of je er al helemaal overheen bent, dat je toch weer nieuwe kinderen kunt krijgen, dat zijn naam niet meer genoemd wordt?
Een jaar nadien kwam ik terecht in een gemeente, waar iedere week gebeden werd voor de ontslapenen. Een oud gebed, steeds weer met dezelfde woorden. Ik ken het nog uit mijn hoofd: “O, God, Gij God der geesten van alle vlees, vermeerder aan hen die in Christus rusten de menigvuldige zegening van uw liefde”. Woorden die tegenwoordig ´echt niet meer kunnen’, maar iedere week weer was daar een moment waarop ik voor het aangezicht van God de naam van mijn kind kon noemen, en mijn kind, mijzelf, mijn verdriet een plaats kon geven bij de Here God. Dat hielp. De kerk werd voor mij een plaats die levenden en doden omvat. Ik kon er thuis zijn.
Als gemeentepredikant heb ik mij altijd verzet tegen zo’n ritueel van dodenherdenking in de zondagse eredienst. Ik vond het maar vreemd: een gemeente die niet gaat staan bij de evangelielezing, maar wel gaat staan bij het bericht van een overlijden. Want wat is in deze wereld nu echt ‘breaking news’? Is dat niet het Paasevangelie, het bericht dat de dood is overwonnen? Als we in de kerk al niet beseffen dat de dode nu leeft bij God, en dat wij de dood kunnen relativeren omdat we het relateren aan de levende God, wààr dan wel?
Toen ruim twee jaar geleden mijn tweede kind overleed, - een volwassen dochter, die tevoren zelf haar uitvaartdienst en begrafenis geregeld had- , was er in de gemeente waar ik predikant was, gelukkig niet de gewoonte van zo’n moment van opstaan voor de overledene in de zondagse eredienst. Mijn dochter zou dat niet hebben kunnen waarderen. Wel werd er voor haar en wie haar na stonden gebeden, kwamen er gemeenteleden naar de begrafenis, bracht ik de zondag erna mijn rouw in de gemeente, en ontbrak haar naam niet bij de gedachtenis van de ontslapenen op de dag van Allerheiligen.
Maar hoe goed meeleven van de gemeente je op zo´n moment ook kan doen, je moet toch alleen verder. En wat helpt dan? Mensen die er begrip voor hebben dat je leven voorgoed veranderd is, dat het om blijvende pijn gaat en dat je het nooit een plaats zult kunnen geven, tenzij in de kerk, die levenden en doden omvat, voor het aangezicht van die God, die recht zal doen aan ons aller leven, en dus ook aan dat van mijn kinderen.
Natuurlijk moeten mensen met het verdriet om hun geliefde doden terecht kunnen in de kerk. En natuurlijk is het belangrijk dat gemeenteleden de kans krijgen met iemand mee te leven. Maar als afkondigingen van overlijden een ritueel worden in de zondagse eredienst om vooral het meeleven met elkaar en de onderlinge band te versterken, is er iets mis. En bij de creatieve vormen die daarvoor soms gekozen worden, mag en moet je de vraag stellen of die vormen ook echt heilzaam zijn, voor de betroffenen, en voor de gemeente. Of het mensen niet op het verkeerde been zal zetten. Of het niet als opdringerig zal worden ervaren. Of het met alle goede bedoelingen niet wezensvreemd is aan waar het in de eredienst om gaat.
Ik vind het essentieel dat mensen kunnen ervaren dat de kerk meer is dan een verzameling plaatselijke tijdgenoten of tijdelijke plaatsgenoten: het is een gemeenschap die, omdat ze gemeente van Christus is, levenden en doden omvat, waar wij allen, levenden en doden, leven voor Gods aangezicht. Het is juist de eeuwenoude liturgie van de kerk, die ons dat te binnen brengt en ons een pastorale bedding biedt waarlangs ons verdriet in goede banen wordt geleid.
Daarom ben ik blij dat in het Dienstboek PKN (dl.I p. 832-833) gebeden zijn opgenomen ter gedachtenis van overledenen; gebeden die iedere week in de zondagse eredienst kunnen worden uitgesproken en waar ieder voor zich, week in week uit, in stilte de namen kan invullen van wie hen zijn voorgegaan en nu leven bij God. Hun namen mogen genoemd blijven. Want of we nu leven of sterven, wij zijn van de Heer.
Laat een gemeente die mee wil leven met mensen in rouw, ervoor zorgen dat die ruimte, die pastorale bedding er is, in iedere eredienst. En laat die gemeente ook vaak (waarom niet wekelijks) de Maaltijd van de Heer vieren. Want daar voedt de Heer ons in brood en wijn met zijn Opstandingsleven en wordt de gemeenschap der heiligen bij uitstek gevierd: één kerk in hemel en op aarde. Kies bij die viering dan ook een tafelgebed, waarin duidelijk doorklinkt dat de kerk levenden en doden van alle tijden en plaatsen omvat. De tafelgebeden van Niek Schuman (Dienstboek PKN dl I p. 238-261) zijn daar een goed voorbeeld van:
Samen met alle nu levenden,
die wij aan U opdragen:
hen met wie wij vreugde beleven
en hen over wie wij zorgen hebben...
Samen ook, lieve God, met onze doden
die wij uit handen hebben moeten geven
en die wij voor U en elkaar gedenken...
Samen met alle geloofsgetuigen ().
Zo, verenigd met heel uw gemeente,
al de uwen, in hemel en op aarde....
Als er iemand is overleden, laten we dan gemeente van Christus zijn en van onszelf afwijzen. Vertel het de gemeente vlak voor de voorbede, zodat direct daarna de naam van de gestorvene voor Gods aangezicht genoemd kan worden en gebeden kan worden voor allen die om hem of haar rouwen. Het kan immers schokkend nieuws zijn! En dan is het goed dat we onze verbijstering meteen kunnen brengen waar het hoort.
En als het kan, laten er dan zoveel mogelijk gemeenteleden naar de uitvaartdienst gaan die in de gemeente gehouden wordt, of naar de begrafenis of crematie. Het doet je goed als mensen zo met je meeleven, dat ze daar de tijd en de moeite voor nemen. En daar, in een uitvaartdienst, is alle ruimte om samen het leven van de overledene voor het aangezicht van God te brengen, om liederen te zingen die belangrijk waren voor de overledene, om bemoedigd te worden door woorden van het evangelie, die ook de gestorvene tijdens zijn/haar leven bemoedigd hebben, om te danken voor zijn/haar leven. En om voorbede te doen voor wie achterblijven, nooit meer de oude zullen worden en het daarom moeten hebben van Pasen.
Ds Lieske Keuning